Dansend Nederlands leren: zo help je jonge kinderen aan een grotere woordenschat

WERKPLEZIER EN DIDACTIEK I Geef jij les aan kleuters? Dan kun je hen in jouw dansles aan een grotere woordenschat helpen! In haar vorige artikel beschreef Saskia Sap haar onderzoek naar dansend taal leren voor NT-2 kleuters. Dat zijn kinderen voor wie Nederlands niet hun moedertaal is. Deze keer vertelt ze waar de uitdagingen zitten als je zelf als dansdocent met dansend taal leren aan de slag wil. Want bewust aan taalontwikkeling werken in je dansles vraagt een andere focus dan je gewend bent. Lees verder voor 10 tips voor een succesvolle taaldansles.  

Taaldans

Dans kan jonge kinderen helpen bij het leren van een nieuwe taal. Dat blijkt uit mijn onderzoek, dat ik onlangs afrondde bij het Lectoraat Kunsteducatie in Amsterdam. In het boekje Dansend Nederlands leren voor NT2-kleuters (2023) - en mijn vorige artikel op Dansdocent.nu - beschreef ik het TOLD-model: taalondersteunend lesgeven door dans.  

Deze door mij ontwikkelde methodiek voor het geven van lessen taaldans testte ik in 2021 op drie basisscholen in Amsterdam. Op die scholen zaten relatief veel kleuters die thuis geen Nederlands spraken. In de wekelijkse danslessen wilden we vooral de woordenschatontwikkeling te stimuleren. Die lessen werden gegeven door drie vierdejaars studenten Docent Dans van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, nadat ik ze had geïnstrueerd hoe ze dat het beste konden doen. Maar het veelvuldig herhalen van woorden - een belangrijk onderdeel van een les taaldans voor NT2 kinderen - bleek voor hen behoorlijk lastig. Want dat zijn ze gewoon niet gewend te doen. 

Zo verzuchtte een van de dansstudenten een keer: “Ik ben geen kleuterdocent die ook dans geeft, het is andersom: ik ben een dansdocent die ook aan kleuters lesgeeft!” Zij had op dat moment het gevoel dat de pure dans te weinig aandacht kreeg in de dansles die ze voor mijn onderzoek moest geven. Dat frustreerde haar. En als je net begint met het geven van taaldanslessen dan is dat inderdaad een valkuil: dat het als een taalles voelt in plaats van een dansles. Een andere dansdocent vond het lastig om steeds woorden te herhalen in haar les. Maar gelukkig kon ik beide dansdocenten helpen met een paar tips en tricks waardoor ze zich weer dansdocent konden voelen en toch de taalontwikkeling van kleuters konden ondersteunen.

Wil jij ook leren hoe je de taalontwikkeling van kinderen kunt stimuleren in jouw danslessen? Zonder dat het element dans het onderspit delft? Lees dan verder! Want in dit artikel deel ik mijn didactische adviezen ook met jou! 

Mijn TOLD-model

De drie hoofdelementen van mijn TOLD-model zijn: een rijke leeromgeving (een ruimte die het leren stimuleert, bijvoorbeeld door aantrekkelijke, uitnodigende materialen), voor kleuters betekenisvolle activiteiten (dans, spel en fantasie) en veel interactie tussen de docent en de kinderen. Van daaruit ontstaat de volgende basisvolgorde van een les:

  1. Staand in de kring: ontmoeting met elkaar en met de dansdocent, afzonderlijke lichaamsdelen bewegen, vrijwel meteen op muziek.

  2. De ruimte verkennen in het thema. 

  3. Terug in de kring, zittend op de grond: nieuwe materialen en woorden leren kennen (passieve woordenschat: woorden begrijpen en herkennen). 

  4. Oefenen en dansen met de actieve woordenschat: woorden zelf gebruiken.  

  5. Een korte dans met eventueel zang en ritme, bijvoorbeeld een korte choreografie of een liedje, gedicht of rap met beweging.

  6. Reflectie met de kinderen, waarin het geleerde benoemd wordt.

Zoals ik in mijn vorige artikel al aangaf, verschilt deze lesopzet niet veel van een ‘normale’ kleuterdansles. Deze lesopzet is dan ook alleen je kapstok, een handige volgorde waarin je de leermogelijkheden aanbiedt. Het verschil met een reguliere kleuterles is dat je alles verbindt met taal: van tevoren zoek je de themawoorden die geleerd gaan worden uit, je spreekt ze duidelijk uit en herhaalt ze steeds met de kinderen. Daarna vraag je de nieuwe woorden ook actief terug: "Wat is dit?” “Het stoplicht!” "Wat doen we nu?” “We fietsen!”

Maar die focus op de woordenschatontwikkeling, waarmee je jouw danslessen voor kinderen kunt verrijken… Hoe pak je dat nu aan? 

Tip 1 | Kies een passend thema 

Het TOLD-model is geschikt voor NT2-kleuters en voor NT1-kleuters, en zowel voor taalsterke als taalzwakke kinderen. Dus ook in een dansles met kinderen voor wie Nederlands wel hun moedertaal is kun je mijn tips gebruiken!

Als je op een basisschool mag beginnen met het geven van danslessen om de taalontwikkeling van kleuters te ondersteunen, is het allereerst belangrijk om met de betreffende leerkracht(en) te overleggen. Met welk thema wordt er op dat moment in de klas gewerkt? Zijn er qua taalontwikkeling niveauverschillen in de kleutergroep? Is het mogelijk om met deelgroepen te werken? Dat laatste heeft twee voordelen: met een kleinere groep van bijvoorbeeld twaalf kinderen kan je meer persoonlijke aandacht geven én je kan de kinderen bedienen op twee verschillende taalniveaus. Als de groepsleerkracht bij je les aanwezig is heeft dat voordelen, maar mocht dit niet mogelijk zijn dan is dat ook prima.

Wil je het TOLD-model niet op een school maar in een dansles bij jou in de dansschool gaan gebruiken, dan kan dat natuurlijk ook. Probeer ook dan met een relatief kleine groep te werken en kies een thema dat logisch voelt voor de tijd van het jaar, bijvoorbeeld een seizoen. De kans is groot dat de basisschool waarop de kinderen zitten met hetzelfde thema bezig is, waardoor de kinderen de connectie kunnen maken met wat ze op school leren - en dat helpt. Of vraag eens aan de ouders van je jonge leerlingen met welk thema zij op dat moment op school bezig zijn! 

Let er bij de invulling van het thema op dat er zowel jongens- als meisjesenergie wordt aangesproken. Kinderen hebben verschillende bewegingsbehoeften en traditionele danslessen blijven vaak in de zachtere energie zitten, waarbij je kan denken aan sierlijk en bedachtzaam bewegen. Maar veel jongens en meisjes hebben behoefte aan fysiek uitdagende en stoerdere bewegingen. Het is belangrijk om hieraan tegemoet te komen. Laat dus in een lente-les de kinderen niet alleen groeiende bloemen uitbeelden, maar ook de kruiwagen of een voorjaarsstorm!

Tip 2 | Kleed de ruimte aan

Voor de eerste dansles begint, kleed je het (speel)lokaal of de studio aan in het thema. Dit is de ‘rijke leeromgeving’ waarover ik het net al had. Je gebruikt daarvoor materialen die uitnodigen tot leren, in dit geval tot het leren van taal.

Laten we even ‘winter’ als onderwerp nemen. Hang dan bijvoorbeeld een poster van een sneeuwlandschap aan de muur, een paar schaatsen en een dikke jas. Op een tafel leg je een muts, wanten en een sjaal. Misschien kun je een witte slinger van crêpepapier langs de wanden ophangen en heb je een flinke zak met wattenbolletjes bij de hand, om hier en daar te strooien. Zo dompel je de kinderen alvast onder in het thema en dat helpt enorm bij hun woordenschatontwikkeling. Het effect is namelijk dat ze zodra ze binnenkomen al gaan praten over wat ze zien! 

Tip 3 | Bied structuur

Houd in je les de structuur en volgorde aan zoals hierboven staat. Ook helpt het voor de kinderen, als je aan het begin van de les rustig vertelt wat jullie globaal gaan doen. En aan het eind van de les vat je weer kort samen wat jullie gedaan hebben. Als je qua taalniveau in het Nederlands een gemengde groep hebt, zullen sommige kinderen dit eerst minder goed begrijpen dan andere, maar dat hoeft geen probleem te vormen. Als de lessen vorderen gaan de praatmomenten ook voor hen op z’n plaats vallen. Een duidelijke structuur in je lessen is ook belangrijk vanwege het klassenmanagement. Orde geeft namelijk helderheid en rust: ‘Oh ja, hierna gaan we altijd op de grond zitten.’ Want het kan soms druk worden in een taaldansles! 

Tip 4 | Gooi de taal erin en herhaal

Voordat mensen een woord zelf goed gaan gebruiken, moeten ze het minimaal zeven keer horen (Orioni, 2020). Het is dus noodzaak om de woorden die je de leerlingen wil leren veel te herhalen! De dansdocenten waarmee ik werkte vonden dit deel het moeilijkste. Voor hen leek het alsof ze te veel hetzelfde zeiden. Maar kleuters die nog bezig zijn met het leren van (een nieuwe) taal, vinden die herhaling juist fijn. Praat ook langzaam en met nadruk, zodat de kinderen de uitspraak van het nieuwe woord goed horen. En spreek op kleuterniveau. Dat betekent dat je geen lange en ingewikkelde zinnen maakt, maar korte zinnen met een heldere opbouw. Spreek met een afwisselende, enthousiaste intonatie, zodat de kinderen geboeid raken en blijven.

In een TOLD-les is de taal verweven met de dans. Gedurende de hele dansles ben je je bewust van een aantal nieuwe woorden en begrippen die je de kinderen wilt leren, daarom laat je deze regelmatig terugkomen. De meeste van deze nieuwe woorden hebben te maken met het thema. Daarnaast gebruik je bijna elke les de woorden voor de lichaamsdelen, want het is fijn om die te herhalen als je deze lichaamsdelen beweegt. De opwarming is een uitgelezen moment om de woorden voor de lichaamsdelen te leren kennen. Iedere keer als je in de warming-up bijvoorbeeld je knie optilt, benoem je deze: ‘Zeg maar mee: de knie’. De kinderen doen de kniebeweging na en zeggen: ‘de knie’. 

Vergeet daarbij het lidwoord niet, omdat we in onze taal zowel ‘de’ als ‘het’ als lidwoord hebben. Voor kinderen met een andere taalachtergrond is dat soms verwarrend: we zeggen bijvoorbeeld ‘het huis’ maar ‘de auto’. Daarom is het goed om de kinderen vanaf het begin het juiste lidwoord mee te geven.

Tip 4 | Lok interactie uit

Verder is interactie tussen leerling en docent belangrijk in de taaldansles. Probeer dat dus uit te lokken. Bijvoorbeeld door vragen te stellen over de bewegingen die jullie maken. Jij vraagt: ‘Hoe dansen we nu?’ De kinderen antwoorden: ‘Groot!’. In de lente groeien de bloemen uit de bloembol. Langzaam komen jullie omhoog vanuit de bloembol en jij vraagt: 'Wat zijn we nu?’ De kinderen roepen: 'De bloem!' 

Ook kan je rustige opdrachten inbouwen, waardoor je tijd hebt om met individuele leerlingen te praten. Zo waren we binnen het thema Verkeer de eerste les wel tien minuten bezig met het maken van een lange slingerweg van gekleurde doekjes. Dat deden we samen met de kinderen, waarbij we tijdens het neerleggen van de doekjes praatten over de vorm en kleur ervan. Daarna gingen we op verschillende manieren over de weg heen dansen.

Tip 6 | Oefen de luisterhouding

Omdat de kinderen regelmatig mogen praten, is het voor jou als docent echt essentieel om hierbij leiding te geven. Dat doe je door de kinderen te laten weten wanneer je hen die gelegenheid tot praten geeft én wanneer ze weer even vooral moeten luisteren. Dit sturing geven vinden veel dansdocenten moeilijk. Van de reguliere leerkrachten kan je dan leren om dit duidelijk en strikt aan te vliegen, want zij hebben in hun pabo-opleiding veel geleerd over klassenmanagement. Zoals een van de leerkrachten in mijn onderzoek zei: “Je moet een luisterhouding eisen!” Het begrip luisterhouding wil zeggen dat de leerling alert is, de docent aankijkt en een gezichtsuitdrukking heeft die past bij de situatie.

Een stopdans is bij uitstek geschikt voor het ontwikkelen van de luisterhouding. Tijdens de muziek bewegen de kinderen vrij, maar ze moeten goed opletten om te horen wanneer de muziek stopt en er van hen iets verwacht wordt, zoals stilstaan of een andere opdracht doen. Dit helpt enorm in het proces van impulsbeheersing, maar dus ook bij het leren luisteren. En er zijn ontelbaar veel variaties van de stopdans te verzinnen, dus saai hoeft het nooit te worden. Zeker niet als je er in de TOLD-les nieuwe woorden voor gebruikt: ‘Als de muziek stopt, doe je een egel na.’ Of: ‘Als de muziek verandert, dans je slap.’

Zelf vind ik het grappig om te merken dat de meeste leerkrachten ook juist bewondering hebben voor de dansdocenten, die volgens hen veel beter dan hen in staat zijn om te gaan met ‘creatieve chaos’. Want waar zij soms te veel gericht zijn op het orde houden, durven wij vaak wel de chaos gecontroleerd toe te laten om het artistieke proces ruimte te geven (Bremmer, 2015). Volg hierin dus ook vooral je eigen pad, en denk niet te snel dat het erg is als de kinderen wat druk zijn. Je kan je eigen balans hierin zoeken.

Tip 7 | Leef je uit met spel en fantasie

Voor kleuters is het gebruiken van spel en fantasie dé manier om te leren. Eigenlijk geldt dit voor iedereen (zie ook mijn artikel over spelend leren), maar voor hen is dit vrijwel de enige ingang. Ga dus lekker los bij het voorbereiden van je les en tijdens de les zelf. En gebruik de fantasie van de kinderen! Vaak komen zij met de leukste ideeën. In mijn onderzoek gaven de leerkrachten aan dat spel en fantasie een zeer krachtige factor zijn in de taaldanslessen - én de reden dat de danslessen dansant bleven!

Sowieso zijn improvisatie en andere vrije opdrachten ook fijn om de spanningsboog tijdens het leren van taal niet te groot te laten zijn. Tijdens het vrij dansen zijn de kinderen bezig met fantasie, expressie en eigenheid. Oftewel, met hun persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast zorgt een spel voor een goede energieverdeling in je les, omdat deze vaak fungeert als uitlaatklep voor de overtollige energie. Spel en fantasie zijn dus de manier waarop je de les leuk en luchtig houdt en de aandacht van de leerlingen vasthoudt.

Tip 8 | Geniet van de dans zelf

Zoals we aan het begin al vaststelden: je bent een dansdocent die aan kleuters les geeft, en niet andersom. Hoe zorg je dat de dans niet ondergesneeuwd raakt in de aandacht voor taal?

  • Kijk bij het voorbereiden van je les welke elementen uit het thema dicht bij dans en beweging liggen en ga vooral hiermee aan de slag.

  • Blijf dicht bij je eigen bewegingsidioom: wat voelt prettig voor jou?

  • Veel basale dansopdrachten en dansbewegingen uit de gewone dansles kan je ook in een TOLD-les gebruiken. Eigenlijk het enige wat je extra hoeft te doen is een aantal bewegingen die je maakt uitdrukkelijk benoemen.

  • Gebruik de danselementen tijd, kracht, ruimte en lichaam. Door de kinderen hiermee kennis te laten maken ervaren ze wat dans allemaal kan zijn.

  • Sluit elke les af met een leuke en eenvoudige choreografie.

Tip 9 | Doe een danslied

In de TOLD-les bestaat de choreografie vaak uit het danslied. Hierin bewegen én praten of zingen de kinderen tegelijk. Je kan hiervoor een bestaand lied nemen, of zelf iets bedenken op een stukje muziek. Op de melodie van het liedje ‘Bare Necessities’ (Disney’s Jungle Book, Royal Philharmonic Orchestra - instrumentaal) heb ik bijvoorbeeld een eigen tekst gemaakt, waarvan het eerste couplet zo gaat:

Ik ben een echte kunstenaar (maak een wijde boog met je armen)

Ik zet mijn verf en kwasten klaar (maak verfbewegingen met beide handen)

Ik maak een schilderij van jou en mij…. (teken met beide handen een vierkant in de lucht).

Natuurlijk is dit in het begin voor de meeste kinderen nog moeilijk, maar als het lukt dan werkt dit het beste voor de taalontwikkeling. Zowel volgens de leerkrachten als volgens de dansdocenten. Een dansdocent zei: “In de beat komt alles samen. Zang plus dans is taal plus beweging.” Dat is het les-element van het TOLD-model waarin uiteindelijk alles samenkomt: een liedje in het thema, bestaand of zelf gemaakt, met bijpassende bewegingen op de muziek.

Tip 10 | Reflecteer samen op wat de kinderen hebben geleerd

Aan het eind van de les vat je weer kort samen wat jullie gedaan hebben, want tijdens deze reflectie komt de herkenning en worden de nieuwe begrippen extra in het geheugen vastgehecht. Doe dat zittend in de kring, of op een bankje langs de kant. Zo biedt je de kinderen rust voor het gesprekje. 

Benoem dan het thema van de les weer even (bijvoorbeeld: ‘Vandaag hebben we gedanst over het verkeer en we gingen fietsen over het zebrapad’) en vraag aan de kinderen welke woorden ze in deze les allemaal uitgebeeld hebben. Als ze het niet precies meer weten, kan je hen helpen door iets voor te doen en te vragen welk woord daarbij hoort. Geef de kinderen tot slot complimenten voor de woorden die ze onthouden hebben én voor de mooie dansbewegingen die ze hebben gemaakt. 

BRONNEN


WERKPLEZIER & DIDACTIEK

Over één ding zijn dansdocenten het allemaal eens: wat een uitdagend en veelzijdig beroep hebben wij! Door middel van dans kunnen wij leerlingen begeleiden in hun algemene leerproces. Aan de hand van verschillende didactische werkwijzen leren we ze elke keer dat stapje meer. En dat geeft ons voldoening. Als dansdocent sta je er echter ook vaak alleen voor. Het is vaak creatief zoeken naar oplossingen voor de problemen waar je tegenaan loopt. Hoe bereid je je schooljaar voor? Hoe ga je te werk binnen verschillende contexten? Hoe gaan we de eindvoorstelling vormgeven? Maar vooral… Hoe behoud ik plezier in mijn beroep? Dat alles lees je in de rubriek ‘Werkplezier & Didactiek’!

Saskia Sap

Saskia Sap is redacteur Werkplezier & Didactiek. Ze studeerde Pedagogiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en volgde de hbo-opleiding Docent Dans aan de Nel Roos Academie. Al meer dan 25 jaar is ze als docent en stagebegeleider verbonden aan de opleiding Docent Dans van de AHK. Daarnaast is zij gastdocent en examinator aan de mbo-dansopleiding PACT+. Haar eigen dansstudio heeft Saskia in 2019 overgedragen om meer tijd te hebben voor bestuurs-, opleidings- en onderzoekswerk. Zo is zij voorzitter en cursuscoördinator bij Dansbelang NBDO en voltooide zij aan de AHK een onderzoek naar dansend taal leren in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Momenteel werkt ze bij NEOS Cultuuronderwijs in Amersfoort als adviseur/projectleider kinderdagverblijven. Voor Dansdocent.nu deelt ze haar kennis en ervaring om anderen bij te scholen op het gebied van didactiek.