Zo schrijf je een compleet werkplan voor 3 tot 4 danslessen
WERKPLEZIER & DIDACTIEK | Lessen voorbereiden. Als dansdocent ben je er bijna dagelijks mee bezig. Hoe kunnen we dat een stuk makkelijker maken? In dit artikel beschrijft docentenopleider Saskia Sap de opbouw van een kort werkplan dans. En hoe je de gekozen doelen uitwerkt naar concrete oefeningen per dansles. Door van tevoren goed na te denken over wat je in de les gaat doen, waarom en welke werkvormen je wilt gebruiken, sta je straks met veel meer plezier en zelfvertrouwen les te geven!
Kleurige snoepjes
Ik moest zelf ooit als vierdejaars student op een sportschool invallen voor een dansdocent, die mij niet verteld had dat de volwassen vrouwen die op les zaten alleen maar ‘afgebeuld’ wilden worden. Zij waren helemaal niet gemotiveerd voor een lekkere dansles, maar meer voor een militair trainingskamp! Daar kwam ik dan als jong docentje met mijn lyrische jazzdansles… Ik heb er toen het beste van gemaakt en mijn oefeningen ter plekke wat meer power gegeven.
Het had mij destijds veel geholpen als ik de beginsituatie goed had doorgekregen, of als ik zelf had geweten dat ik daar naar kon informeren. Inmiddels werk ik alweer 25 jaar als docent en stagebegeleider bij de Academie voor Theater en Dans in amsterdam. En ik heb een eigen dansschool gehad! Ik weet hoe ik een werkplan moet maken voor een dansles én ik houd daarbij rekening met wie er in mijn les staat. Van tevoren goed nadenken over wat ik precies in de les ga doen en waarom en hoe, dat maakt het lesgeven een stuk plezieriger.
Deze jarenlange werkervaring en kennis zet ik in om de nieuwe generatie dansdocenten op te leiden. Maar meestal als ik het blok ‘Werkplannen maken’ introduceer bij mijn dansstudenten, zie ik aan hun gezichten dat ze niet bepaald een vrolijke pretles verwachten. Ik vind het dan leuk om een beetje met hun verwachtingen te spelen… Eerst vraag ik wie er al eens een dansles heeft gegeven. De meeste eerste- of tweedejaars steken dan wel een hand op. Dan informeer ik of ze bij het voorbereiden van de les een doel voor ogen hadden. Vaak blijft het op dat moment stil, of er wordt zoiets gemompeld als ‘dansplezier’.
Oké, zeg ik daarna, en hoe ga je de dansles dan verder vormgeven? Er volgen vaak opmerkingen over eerst muziek zoeken en dan bewegingen bedenken die daarbij passen. Mijn reactie daarop is: dan heb je dus allemaal losse, kleurige snoepjes in een glazen pot: op zich stuk voor stuk lekker, maar ze hebben geen verband met elkaar. En als je niets toevoegt dan zijn ze op de langere termijn ook niet echt gezond!
Aha, dan heb ik hun aandacht…
In deel 1 van dit artikel leg ik uit hoe je concrete doelen kunt formuleren en waarom het maken van een werkplan belangrijk is. Hier, in deel 2, leg ik uit hoe je een werkplan opstelt.
Ruggengraat van je danslessen
Als je goed nadenkt over een toepasselijk leerdoel voor je les en je laat daar de komende lessen logisch uit voortvloeien, dan ontstaat er een zinvol geheel waar je leerlingen en jij zelf gelukkiger van worden: het werkplan. Als basis daarvoor is het Model Didactische Analyse van Van Gelder handig, dat wat betreft dans onder andere helder is belicht in Dans, praktisch handboek voor het basisonderwijs (Heijdanus-de Boer et al., 2014).
Een werkplan wordt wel eens vergeleken met een ‘ruggengraat’ of een ‘kapstok’: het is een stevig geraamte waaraan je je lesstof overzichtelijk kan ‘ophangen’. Elk onderdeel van het werkplan heeft een functie, die je zou kunnen vergelijken met een haakje van die kapstok. Hieronder bespreek ik die haakjes één voor één in detail en koppel ik daar een (fictieve) situatie aan, als voorbeeld.
Twee voorbeelden
Voordat ik dieper op de materie inga… Hier alvast twee voorbeelden van een kort werkplan dans voor drie danslessen.
1 | De beginsituatie
Eerst hebben we haakje 1: de beginsituatie. Hierbij beschrijf je de startsituatie van jezelf en van je lesgroep. Het is belangrijk om even hierbij stil te staan, ook al denk je: dat weet ik toch allemaal al? Het geeft je namelijk essentiële inzichten voor de rest van je les.
Je zet bij de beginsituatie alle praktische gegevens even goed op een rijtje: het aantal leerlingen, de leeftijd, eventueel de verhouding jongens en meisjes, de motivatie om te dansen, de werkmentaliteit. En heel belangrijk: het niveau van de groep en de leerbaarheid (hoe snel pikken ze nieuwe lesstof op, in welk tempo gaan de vorderingen?). Daarna beschrijf je de lesruimte. Want de grootte van de zaal, de soort vloer, de akoestiek en het wel of niet aanwezig zijn van spiegels zijn van grote invloed op jouw les. Tot slot schrijf je op of er andere belangrijke zaken nog niet zijn vermeld, zoals opvallende huisregels en speciale afspraken, want ook die kunnen mede bepalen hoe je les eruit gaat zien.
In dit artikel neem ik het voorbeeld van een les modern-jazz voor tieners. De groep krijgt les in een dansstudio en bestaat uit negen meiden en twee jongens van tussen de 15 en 18 jaar. Ze zijn goed gemotiveerd voor de les maar wel onregelmatig aanwezig, vaak vanwege toetsen en examenopdrachten op school. Ook gedragen ze zich soms wat puberaal. De meesten zitten nu twee of drie jaar op les, dus het niveau zou je kunnen omschrijven als ‘intermediate’. We werken toe naar een voorstelling die aan het eind van het seizoen gaat plaatsvinden en we hebben nog zes maanden te gaan. De studio is aan de kleine kant, maar heeft wel goede faciliteiten zoals een spiegelwand en een fijne dansvloer. Helaas mag de muziek niet zo hard staan omdat de buren snel klagen.
2 | Doelstellingen
Aan de tweede haak hangen je doelstellingen. Daar ging mijn vorige artikel over. Dat kun je hier lezen. De doelstellingen hebben een nauwe relatie met bovenstaande beginsituatie. Mocht je beginsituatie iets anders uitpakken dan je verwachtte, dan pas je natuurlijk ook je doelen aan.
Voor mijn voorbeeldgroep kies ik twee doelstellingen waaraan ik de komende drie weken wil werken. De eerste is een creatieve doelstelling, met het oog op de voorstelling waarin ze een stukje persoonlijkheid moeten laten zien: ‘De leerlingen zijn na drie lessen in staat om een echt persoonlijke expressie te geven aan een dansfragment, die duidelijk wordt uit zowel de specifieke bewegingskwaliteit als uit de gezichtsexpressie.’ De tweede is meer een technische doelstelling: ‘De leerlingen kunnen na drie lessen een triplet turn naar beide zijden uitvoeren, waarbij ze laag en groot bewegen.’
3 | Leerinhoud
De derde haak is bedoeld voor de leerinhoud; dit is als het ware de ‘romp’ van je les. Hier schrijf je je lesstof op, dus je opdrachten en oefeningen. Wat ga je precies doen in de les, waardoor je je doelstelling verwacht te bereiken?
Meestal gaan minimaal twee oefeningen in een dansles over de doelstelling. En als je meerdere doelen hebt gekozen, hebben deze ook ieder minimaal twee oefeningen die hieraan gerelateerd zijn. Ook de rest van de oefeningen zet je hier neer. Ik kies in dit artikel bewust voor een korte manier van opschrijven (zonder exacte volgorde en telling), maar je mag dit voor jezelf natuurlijk zo uitgebreid maken als je wil. Ook beschrijf ik voor ieder doel hier maar één opdracht .
Voor de creatieve doelstelling maak ik een opdracht waarin de leerlingen in duo’s een dansfragment op twee verschillende soorten muziek moeten uitvoeren. Dit dansfragment heb ik hen al eerder aangeleerd. Daarbij moeten de leerlingen uitvinden welke expressie volgens hen bij dit stukje dans en muziek hoort, en waarom (eerste week). Vervolgens moeten zij als duo uitwisselen met welke muziek en expressie zij zelf de meeste ‘feeling’ hebben. Dit presenteren ze al dansend aan elkaar. Ze geven elkaar feedback op de expressie (tweede week). Ik doe dit eerst met opzet in groepjes van twee omdat dit voor tieners een relatief veilige situatie is, waardoor ze zich niet meteen teveel ‘bekeken’ voelen. Tenslotte koppelen we dit terug met de hele groep, door de stukjes dans voor elkaar op te voeren en te vragen: welke expressie zag je, komt dit overeen met wat de danser bedoelde en hoe zou dit nog beter kunnen (derde week)?
Voor de technische doelstelling gaan we de triplet turn in een aantal oefeningen laten terugkomen, zoals in de warming up, across the floor en in de danscombinatie. Ik kies ervoor om deze beweging eerst ‘holistisch’ te benaderen door de flow ervan te voelen. Dus de eerste week laat ik de leerlingen de triplet turn gewoon een paar keer uitproberen, waarna we hem in een volgende oefening in stukjes gaan analyseren. Daarbij kies ik een rustig muzieknummer, zodat we nadruk kunnen leggen op de plié en de relevé. We draaien de triplet in deze analysefase nog niet; later wel. Dan leggen we de focus op het hoofd in de draai, en op het laag en groot bewegen. Dit oefenen we grondig in de tweede week. In de derde week pakken we weer de complete triplet turn op en combineren de exacte plaatsing van de voeten met de draai en het grote bewegen.
4a | Werkvormen
Na het vaststellen van de lesinhoud, sta je stil bij de aanpak in je lessen. Ofwel: na te hebben bepaald wát je aanleert, ga je nu kijken hóé je dat gaat doen. Haakje 4 betreft daarom de werkvormen, leeractiviteiten en aanleermethodes. Werkvormen zeggen iets over wat de docent doet en leeractiviteiten beschrijven wat de leerling wordt verwacht te doen. Aanleermethodes gaan meer over de samenwerking tussen docent en leerlingen. Door hierbij stil te staan in je werkplan, dwing je jezelf om te variëren in de manier waarop je de leerinhoud overdraagt.
We beginnen even met de werkvormen. Bij het aanleren van nieuwe lesstof kan je de nieuwe dansfragmenten introduceren, de bewegingen demonstreren, ze associëren met eerder geleerde lesstof en de bewegingen analyseren. Hierbij kan je verbale of non-verbale instructie geven. Non-verbaal werk je bijvoorbeeld als je een beweging alleen maar laat zien zonder erbij uit te leggen, of een gebaar of gezichtsuitdrukking gebruikt.
Voor mijn voorbeeldles kies ik demonstreren en analyseren omdat deze het best passen bij mijn technische doelen. Ik geef daarbij zowel verbale als non-verbale instructie.
Vervolgens ga je als docent, voor het verwerken van de leerstof, de leerlingen laten oefenen. Dan kan je side-coaching geven, met open of gesloten instructies. Open instructies laten veel initiatief aan de leerlingen, terwijl gesloten instructies weinig keuze bieden: leerlingen moeten iets op een bepaalde manier doen. Daarbij heb je ook nog keuze uit allerlei opdrachtvormen. Denk eens aan een originele vorm als een kijkopdracht (‘observeer elkaar bij een oefening en probeer de verschillende bewegingskwaliteiten te benoemen’) of een associatie-opdracht (‘kies een bekend personage en probeer zoveel mogelijk elementen te vinden die jij met deze persoon associeert, om ze vervolgens uit te beelden in dans’)!.
In mijn voorbeeldles zal ik de leerlingen bij de oefeningen voor de creatieve doelstelling vooral side-coaching geven, met open instructies. Dit is qua karakter een samenwerkingsopdracht, die meteen ook een interpretatie-opdracht inhoudt. Bij de oefeningen voor de technische doelstellingen zal het meer om gesloten instructies gaan en zitten we meer in de hoek van analyse- en reproductie-opdrachten.
Ook feedback geven is een werkvorm! En het kan op vele manieren. Zo kan je kiezen uit corrigeren, evalueren en beoordelen of waarderen, ook weer verbaal of non-verbaal. Vaak vergeten dansdocenten na een oefening even terug te koppelen! Een complimentje of een gerichte aanwijzing laten de leerlingen voelen dat ze gezien worden. Bij non-verbale feedback gaat het in een dansles vaak om fysieke correcties, waarbij je de leerling aan of op het lichaam laat zien hoe de beweging het beste uitgevoerd kan worden.
Al deze vormen van feedback zal ik in mijn voorbeeldles gebruiken.
4b | Leeractiviteiten
Leeractiviteiten zijn jouw verwachtingen van de leerlingen. We verwachten als docent dat zij bijvoorbeeld imiteren, improviseren, repeteren, presenteren en reflecteren. Bedenk welke leeractiviteiten het meest krachtig zijn voor jouw doelen. Is er bijvoorbeeld veel directe instructie nodig of moeten de leerlingen juist meer zelf onderzoeken? Kortom: wat verwacht je exact van je leerlingen in deze periode?
In de voorbeeldles zullen mijn leerlingen exploreren, experimenteren, presenteren, reflecteren, kijken naar, praten over en evalueren (opdrachten voor creatieve doelstelling) maar ook imiteren en oefenen (opdrachten voor technische doelstelling).
Als de leeractiviteiten deels online plaatsvinden (zoals in de afgelopen lockdowns), bedenk dan welke leeractiviteiten het beste synchroon kunnen plaatsvinden (tegelijkertijd, tijdens het contactmoment) en welke het beste asynchroon (op eigen tempo, zelfstandig) kunnen worden gedaan, zodat er ‘blended learning’ ontstaat (Peters & Lucassen, 2021).
4c | Aanleermethoden
Aanleermethoden zeggen iets over hoe precies de dansdocent het materiaal aan de leerlingen aanleert. Dus welke methoden er worden gebruikt om leerstof aan te bieden.
Zo heb je de directe methode, waarbij uitleggen en demonstreren tegelijk plaatsvinden (docent praat en beweegt tegelijkertijd). Maar ook de deelopbouwmethode, waarbij de lesstof in verschillende delen wordt opgesplitst en vervolgens wordt uitgelegd en geoefend. Ook heb je de methode van demonstratie, waarbij de lesstof door de docent wordt voorgedaan zonder dat de leerlingen meedoen: ze kijken alleen. Dat is vooral handig als je een foute en een juiste versie wil laten zien, de flow van het geheel wil tonen of een specifiek eindresultaat van een beweging(sfrase).
Bij methode ‘follow the leader’ laat je de leerlingen direct meedoen. Tot slot heb je de ‘add-on’ methode waarbij je één keer een klein stukje dansmateriaal voordoet en de leerlingen het één keer nadoen. De volgende keer dat je weer het eerste stukje laat zien, doe je meteen de tweede serie bewegingen er ook bij. Deze doe je ook weer één keer voor en de leerlingen doen het weer één keer na, enzovoort. Het verschil met ‘deelopbouwmethode’ is dat je de nieuwe beweging steeds maar één keer voordoet – wat veel van hun waarnemingsvermogen vraagt (dit is een goede visuele training in het oppikken van beweging!).
Leerlingen hebben verschillende leerstijlen, dus varieer in de manier van aanbieden van de lesstof!
In dit geval kies ik ervoor om bij mijn oefeningen voor de technische doelstelling vooral de deelopbouwmethode en de methode ‘follow the leader’ te gebruiken.
5 | Interne organisatie
Dan komen we bij het vijfde kapstokhaakje: de interne organisatie. Hoe plaats je je leerlingen in de ruimte? In het midden, aan de barre, met de rug naar de spiegel, across the floor, in een cirkel etc.? Dit kan je per oefening beslissen.
Maak hierin regelmatig een andere keuze, natuurlijk met de achterliggende motivatie om je doelstelling te ondersteunen. Het is nuttig om regelmatig van front te wisselen, of de leerlingen af en toe van plaats te laten wisselen. Er zijn een paar basisopstellingen die altijd weer terugkomen in een dansles of choreografie: de rij, de kring, de groep (3 of meer), het duo.
Variaties in soorten rijen zijn er ook! Denk aan naast elkaar, achter elkaar, achter elkaar op de diagonaal naar de diagonaal gericht, achter elkaar op de diagonaal naar het front gericht. Zo hebben we ook kringvariaties: met front naar het midden van de kring, met front naar de buiten de kring (rug naar het midden), voortbeweging met de klok mee, voortbeweging tegen de klok in, allen naar het front van de studio gericht.
Probeer eens wat nieuwe vormen uit in je danslessen, je zal zien dat het verfrissend werkt!
Tijdens mijn voorbeeldles staan de leerlingen aan het begin verspreid opgesteld tegenover de spiegel, later gaan ze in rijen across the floor. Ook werken ze in groepjes van twee aan de creatieve opdracht, waarbij ze zelf van front mogen wisselen.
6 | Leermiddelen
Aan haakje zes hangen de leermiddelen. Heb je speciale materialen in de les zoals matten, linten, trommeltjes? Schrijf dat hierbij. Verder kan je misschien gebruiken: een video, tekeningen of een boek. Je muziek is natuurlijk je belangrijkste (en soms enige) leermiddel!
7 | Evaluatie
De zevende en laatste haak is die van de evaluatie. Een werkplan werkt alleen als je het ook evalueert! Hoe ga je evalueren en met wie (leerlingen, collega’s, je leidinggevende)? En wat ben je van plan te doen met de resultaten? Dat schrijf je op.
Tijdens de daadwerkelijke evaluatie na drie of vier weken, kijk je natuurlijk als eerste of je leerlingen de gekozen doelstellingen hebben behaald. Is het antwoord ja, dan kan je de doelstelling voor de komende weken qua niveau iets hoger leggen, of een heel ander ander doel kiezen. Zo nee: ook geen probleem! Eigenlijk kan je dan drie dingen doen: óf je gaat nog iets langer aan deze les werken (misschien zijn de leerlingen er bijna), óf je laat dit doel voorlopig even liggen (misschien was het nu te hoog gegrepen), óf je verandert je werkplan.
Dat is meteen het tweede wat je doet bij de evaluatie: je werkplan kritisch bekijken. Want het kan best zijn dat je doelen prima waren, maar dat je gekozen werkvormen en leeractiviteiten niet goed bij de doelen of bij de leerlingen pasten. Dan kan je met een veranderd werkplan nog even verder gaan met dezelfde doelstellingen.
Als je met je leerlingen evalueert, kun je samen kijken naar concrete succesmomenten in de les en hen vragen wat hun ervaring was bij het verwerken van de doelstelling die je van tevoren hebt aangeven. Dat kan je dan weer gebruiken bij het werkplan van je volgende lessen!
In dit geval zal ik mijn les evalueren met mijn leerlingen, door ze na afloop te vragen hoe ze deze lesperiode vonden en op welke manier ze zouden willen doorwerken naar de voorstelling toe. Hoe ze de creatieve opdracht hebben ervaren, zal mij als docent helpen om te beslissen welk karakter de voorstellingschoreografie zal krijgen.
Template Werkplan Dans
Tot slot vind je hier een Format Kort Werkplan Dans. Deze kun je uitprinten om je werkplan in te vullen. Het zal je helpen om je lessen efficiënt en met plezier vorm te geven!
Bronnen en leestips
Gibbons, E. (2007). Teaching Dance. The spectrum of styles. Bloomington, Verenigde Staten: AuthorHouse.
Heijdanus-de Boer, E., Van Nunen, A., Hueskens, R., & Verhallen, P. (2014). Dans! Praktisch handboek voor het basisonderwijs. Bussum, Nederland: Coutinho.
Peeters, W. & Lucassen, M. (2021). Curriculumontwerp in een notendop. Helmond, Nederland: OMJS.
Tielemans, J. (1993). Psychodidactiek. Leuven, België / Apeldoorn, Nederland: Garant.
WERKPLEZIER & DIDACTIEK
Over één ding zijn dansdocenten het allemaal eens: wat een uitdagend en veelzijdig beroep hebben wij! Door middel van dans kunnen wij leerlingen begeleiden in hun algemene leerproces. Aan de hand van verschillende didactische werkwijzen leren we ze elke keer dat stapje meer. En dat geeft ons voldoening. Als dansdocent sta je er echter ook vaak alleen voor. Het is vaak creatief zoeken naar oplossingen voor de problemen waar je tegenaan loopt. Hoe bereid je je schooljaar voor? Hoe ga je te werk binnen verschillende contexten? Hoe gaan we de eindvoorstelling vormgeven? Maar vooral… Hoe behoud ik plezier in mijn beroep? Dat alles lees je in de rubriek ‘Werkplezier & Didactiek’!