In de spotlight: improvisatie- en compositiedocent Ivan Schauvliege
INTERVIEW | Ivan Schauvliege (36 jaar) is docent improvisatie en compositie aan de Kunsthumaniora van Brussel en de Kunstacademie van Zaventem. Na jarenlange ervaring in het werkveld bij onder andere Codarts Rotterdam heeft hij nu zijn methodiek gebundeld in het boek De creatieve performer. Hij hoopt zo een stukje bij te dragen aan zijn grote droom om improvisatielessen op gelijk niveau te krijgen met de technieklessen. In dit interview lees je over zijn passie voor improvisatie en het ontstaan van zijn boek.
Waren je eerste danspassen al geïmproviseerd?
Ik heb altijd heel graag gedanst, maar kwam er weinig mee in aanraking. In mijn dorp was er enkel volksdans aanwezig. Mijn eerste passen zette ik toen ik naar de Kunsthumaniora (een havo voor muziek en dans, red.) van Lier, Antwerpen, ging. Ik volgde daar de woordopleiding en dans was daar een vak. In het begin deed ik dat niet liever dan de andere vakken, maar hoe vaker ik danste hoe leuker het werd.
In mijn tweede jaar nodigde Tina Van Roy me uit om extra dansles te volgen in de Academie van Lier. Het aantal uren dans stapelden zich op en ik begon het steeds fijner te vinden dan woord. Het begon aan te voelen als een verslaving. Bewegen werd voor mij het nemen van risico en spelen met je lichaam. Ik stond steeds vaker bij tussenuren te improviseren. Rechtstreeks ging ik na de vaste lessen terug naar de danszaal om te experimenteren met beweging. Ik wist toen nog niet dat dat de stempel ‘improvisatie’ droeg.
Na een tijd ben ik verder beginnen kijken naar de opties binnen dans. Overschakelen van woord naar dans was niet meteen vanzelfsprekend. Toch maakte ik de overstap naar de Kunsthumaniora van Gent. Daar heb ik drie jaar lang geknokt om op een bepaald dansniveau te komen binnen de hedendaags dans.
Welke opleidingen volgde jij verder om je te specialiseren in improvisatie?
De stap om dans te gaan studeren aan Codarts Rotterdam was in mijn ogen niet de meest logische. Ik beschouwde mezelf niet als een technische danser en Codarts stond daar toen wel erg om bekend. Ik was eigenlijk vooral geïnteresseerd in de specialisatie choreografie. Het sprak me aan dat je in die opleiding een vak geleerd kreeg, maar dat er geen stempel opgelegd werd. Je moest geen bepaalde stijl of richting volgen. Je leerde wat compositie was, maar iedereen die de opleiding deed maakte ander werk. Ik voelde dat ik mezelf ging kunnen zijn. Dat heeft de keuze voor Codarts, waarbij ik dus eerst de bachelor Dans (uitvoerend) moest afronden, heel erg bepaald. Na de uitvoerende bachelor had ik het voorrecht de master Choreografie te mogen kiezen.
Heb je in die master ontdekt hoe je ook moest doceren?
Pas na verschillende jaren aan het werk te zijn als choreograaf ging ik voor een dansdocent opleiding aan de Specifieke Lerarenopleiding van het Conservatorium van Antwerpen. Die beslissing kwam er nadat ik van de ene op de andere dag besloot een vrij onverwacht vrijgekomen plek aan de Kunsthumaniora van Brussel in te gaan vullen als docent improvisatie.
In het begin merkte ik dat mijn opleiding tot choreograaf me gewend had gemaakt aan het werken met groepen mensen. De stap naar het onderwijs leek niet heel groot. Toch moest ik leren werken met doelstellingen en het proces gelijkwaardig aan het product stellen. Naar aanleiding daarvan besloot ik de lerarenopleiding te gaan volgen. Ik wilde het creatieve verder omzetten naar iets didactisch voor leerlingen in plaats van al opgeleide dansers. Ik ben daar nu een drietal jaar afgestudeerd.
Toch geef en gaf ik voor mijn gevoel altijd al les in maakprocessen, ook voordat ik mijn docentendiploma behaalde en al werk maakte. Ik wilde altijd eerst de dansers waarmee ik werkte opleiden in mijn maakmethodes, en bepaalde vaardigheden en skills trainen die ik van hen verwachtte. Die methodes en skills komen voort uit mijn natuurlijke interesse als maker, docent en podiumkunstenaar. Die natuurlijke interesse vertrekt steeds vanuit de vragen: wat is inspiratie, waar komt die vandaan, en wat zijn zaken die die inspiratie tegenhouden of vervormen? Ik probeer dat te begrijpen en het proces dat ik daarin meemaak te delen. Dat stukje van mij was dus altijd al aan het doceren.
Jij geeft les in zowel het binnen- als buitenschoolse traject. Merk jij daar verschillende leerdoelen voor jou als docent in op?
Ik geef vast les aan de Kunstacademie (een Centrum voor de Kunsten, red.) van Zaventem en de vooropleiding van de Kunsthumaniora Brussel. Het grootste verschil voor mij als docent is dat ik het naschoolse traject op de Kunstacademie van Zaventem samen met Matthew Decuyper lesgeef. We hebben een programma waarbij de nadruk ligt op het coachen van de leerlingen als maker. Het gaat over onderzoek en persoonlijke ontwikkeling van de leerling en er wordt dus ook van mij als docent meer verwacht om aan persoonlijke coaching te doen.
In de Kunsthumaniora van Brussel is improvisatie een deel van het trainingsprogramma. Het ondersteunt daar ook andere vakken. Bijvoorbeeld in het werken aan interactie met de muziek: frasering, ritme, ademhaling, etc. Al die dingen worden ook makkelijker om te benoemen door improvisatie. Soms is er in een technische les te weinig tijd om daarbij stil te staan.
Toch is voor mij zowel de persoonlijke ontwikkeling als het ontwikkelen van technische vaardigheden belangrijk. Daarom probeer ik ze beiden te stimuleren bij al mijn leerlingen, ongeacht waar ik lesgeef. Ik maak daarom ook eigenlijk weinig onderscheid tussen de groepen die ik heb.
Op welke prestatie ben jij het meest trots?
Recent heb ik een boek uitgebracht: De creatieve performer. Dat was een werk van lange adem. Het boek is gericht tot eender wie creatief aan de slag wil gaan in de studio, zij het als danser, performer, choreograaf of leerkracht. De besproken technieken en principes zullen de lezer op weg kunnen helpen om het improviseren en het maken niet meer te schuwen.
Mijn doel was om met dit boek een zo gestructureerd en duidelijk mogelijk inzicht te geven in mijn eigen praktijk en die zo te kunnen delen met anderen. Er is een breed gamma aan technieken en principes die ik bespreek die zowel het docentschap als het makerschap behandelen. Ik vind het erg belangrijk dat een docent de innerlijke kunstenaar durft uit te dagen en ook dat een maker de vaardigheden van een docent durft in te zetten.
Het maakt me op dit moment ook vooral trots dat ik mijn specialisatie in improvisatie en compositie en bijbehorende didactiek met die doelgroep kan gaan delen via instellingen zoals het OVSG (Onderwijs Vereniging van Steden en Gemeenten, red.) en de docentenopleiding van Codarts Rotterdam.
Hoe is het boek tot stand gekomen?
Bij een workshop die ik mocht geven aan leerkrachten voor het OVSG enkele jaren geleden was het een vereiste een reader van twintig pagina’s te schrijven. Het was de allereerste keer dat ik dingen moest gaan bundelen van mijn werk. Zaken die ik normaal op intuïtie doe, moest ik nu in vraag stellen. Tijdens mijn portfolio onderzoek bij de lerarenopleiding werden die 20 pagina’s uitgebreid naar 80. Vorig jaar in de lockdown belde Tina Van Roy, pedagogisch begeleider bij het OVSG, met de vraag wat er met die reader gebeurd was. Ze wilde er graag mee verder en zodoende zijn we een uitgever gaan zoeken.
Daarnaast merk ik dat veel mensen vaak met de handen in het haar zitten als het over mijn ‘branche’ gaat. Daarbij merk ik dat de vraag ‘Hoe ga ik met de angst van de leerlingen om?’ vaak boven komt. Dat was deels de hamvraag in mijn boek.
Welke muzieknummers gebruik jij graag bij een improvisatie- en compositieles?
De muziek die ik gebruik hangt heel erg samen met het lesmateriaal waar ik aan werk. Ik gebruik verschillende afspeellijsten die ik zelf heb gemaakt en bijhoud. Zowel met neutrale muziek als drones, popmuziek, traditionele muziek, etc. De grootste uitdaging vind ik om muziek te vinden die lang genoeg is voor langere improvisatiesessies. Op het moment dat het planproces wordt uitgeschakeld moet je nog door kunnen met je leerlingen. Muziek moet dan zeker langer dan zes minuten zijn.
Ik ben dan ook eigenlijk constant op zoek naar nieuwe muziek van alle soorten. Tijdens een treinrit zal ik altijd zo grondig mogelijk mijn suggesties op Spotify uitkammen. Soms gebruik ik ook Youtube. Ik zorg er ook altijd voor dat ik steeds Shazam bij de hand heb, zodat ik op elk moment een muzieknummer kan herkennen en onthouden. Mijn oren staan altijd open, op die manier kan ik mijn verzameling blijven uitbreiden.
Hoe zorg jij ervoor dat je jezelf blijft ontwikkelen als docent in improvisatie?
Ik lees zelf heel veel boeken. Mijn meest favoriete boek ooit is Impro: Improvisation and the Theater van Keith Johnstone. Ik las het boek ooit als vijftienjarige en nadien nog meermaals. Het boek is half autobiografisch en half praktisch. Ook Viola Spolin en Lynne Anne Blom zijn aan te raden auteurs.
Ik lees naast boeken over dansimprovisatie ook veel over improvisatie in het theater. Improvisatie gaat voor mij namelijk heel vaak over hetzelfde, ook al verschilt de discipline soms. Het gaat over dezelfde nieuwsgierigheid naar wat je tegenhoudt. Wat is je inspiratie en hoe vorm je, als docent, de brug van die inspiratiebron naar de uitvoering? Hoe maak je de connectie zo zuiver mogelijk als basis van je improvisatie zonder remmingen?
Daarnaast kijk ik ook graag naar nieuwe dingen en praat ik vaak met collega’s voor nieuwe input.
Wat is jouw grootste droom om nog als docent te verwezenlijken?
Ik wil heel graag op zoveel mogelijk plekken gaan lesgeven en mensen bereiken met wat ik doe. Zowel docenten als dansers. Ik merk dat er in Vlaanderen en Nederland veel stages, workshops en andere dansactiviteiten georganiseerd worden, maar dat er vooral veel technieklessen zijn of dat er een choreografie gemaakt wordt voor een eindproduct. Improvisatie/compositie als vak ontbreekt vaak in het rijtje. Ik veronderstel dat dat voortkomt uit een schrik dat leerlingen zich dan niet inschrijven. Ik zou het fijn vinden als ik kan verwezenlijken dat mensen improviseren niet zo erg vinden en juist een gevoel van veiligheid kunnen ervaren.
Welke tip zou je mee willen geven aan jonge dansdocenten?
Wat ik vaak merk is dat improvisatie iets is dat slechts af en toe gedaan wordt, vooral op het einde van het jaar. Dan creëer je dat het door leerlingen niet als belangrijk gezien wordt. Ik wil dan ook als tip meegeven: durf door te werken aan creativiteit, durf er dieper in te duiken en krijg zelf geen schrik als je merkt dat je leerlingen schrik hebben. Kijk met hen vanwaar die angst komt en of je hen daar doorheen kunt trekken.
Dat is een van de mooiste doelstellingen van creatief werk: je persoonlijke ontwikkeling als mens gaat erop vooruit. Probeer bij improvisatie dan ook het gevoel van openheid bij het einde te stimuleren. Bij veel leerlingen en studenten voelt dat niet comfortabel aan. Het is daarom belangrijk om een hele duidelijke aanpak te hebben, bijna zoals bij een technische les. Ik vertel zelf steeds waaraan we gaan werken, wat de doelen zijn en ik vertel wat we nog niet weten. Ik duid dan dat we dat misschien wel te weten komen.
Dit artikel wordt je gratis aangeboden door Dansdocent.nu. Vind je ons online magazine voor dansdocenten ook een fantastisch initiatief? Steun ons dan door lid te worden!
DANSDOCENT IN THE SPOTLIGHTS
Dansdocent ben je omdat het je passie is, maar wat meer respect en erkenning zou ook fijn zijn. Toch? Daarom interviewen wij regelmatig leden van Dansdocent.nu om hen in de schijnwerpers te zetten en de aandacht te geven die zij verdienen. We vragen hen waarom ze dansdocent zijn geworden, hoe ze het ervaren en wat ze nog zouden willen meemaken. Ook interviewen we regelmatig vooraanstaande en populaire dansdocenten, waarvan de leden hebben aangegeven graag meer te willen weten.